Arts is geen handrem, maar onderdeel prestatie

Interview in Gooi- en Eemlander

Als sporters geblesseerd zijn vlak voor een belangrijke wedstrijd, gaan ze soms toch met wat aarzeling op bezoek bij de sportarts. Want wat nou als die ’boeman’ het meedoen verbiedt? „Wij worden soms gezien als de zeurpiet die de handrem erop zet. Wij zijn juist onderdeel van het team dat toewerkt naar de maximale prestatie”, stelt Maarten Moen.

Arts is geen handrem, maar onderdeel prestatie

Het is eind december, maar in alle rust terugkijken op het sportjaar 2016 is er voor Moen niet bij. Natuurlijk had hij het druk rond de Spelen en de Paralympics als sportarts van het NOC NSF, maar deze periode is het voor hem minimaal zo druk. „Er zijn bijvoorbeeld veel sporters die nu, met de Spelen net achter de rug, ervoor kiezen om geopereerd te worden en te revalideren.”

Met veel plezier denkt hij terug aan de Spelen in Rio, die voor hem uit veel meer bestonden dan die paar weken in de zomer. Het medische team reisde meerdere keren af naar Brazilië, de eerste keer al enkele jaren geleden. „Nederland is daar heel sterk in. We gaan vroeg erheen om te verkennen. In Rio hebben we onder meer gekeken naar de waterkwaliteit, hygiëne, huisvesting en het Zika-virus. Heel belangrijk is ook het netwerken. We vonden een Nederlandse arts, Frits Sutmuller, die al sinds 1979 in Brazilië woont en werkt. De contacten met hem bleken goud waard. Hij wist precies bij welke ziekenhuizen we terecht konden en kende er vrijwel iedereen. Zo heeft hij een belangrijke rol gespeeld bij wielrenster Annemiek van Vleuten na haar val.”

Hoewel hij tijdens het evenement gewoon in Nederland zat, was er nauw contact met collega Cees-Rein van den Hoogenband. En hij leefde ook van afstand mee met de sporters. „Ik was bijvoorbeeld als teamarts vooraf zeer betrokken bij de boksers, die niet allemaal topfit naar Rio gingen. Het zilver van Noushka Fontijn was knap, maar ook teleurstelling vind ik een mooie sportemotie. Zoals bijvoorbeeld bij Peter Müllenberg.” De Nederlandse bokser verloor zijn partij om onduidelijke redenen en sowieso hing er een zweem van willekeurige jurybeslissingen om het toernooi. „Tijdens het toernooi heb ik geen whatsappje gestuurd, maar ik zag ze toen ze terug waren bij de training op Papendal. En dan heb je het er natuurlijk wel over.”

Enkele weken later bij de Paralympische Spelen zat Moen er wél met zijn neus bovenop, als chef-arts van het NOC NSF. Hij leidde de medische delegatie die verder bestond uit nog twee sportartsen en twaalf fysiotherapeuten. Géén revalidatiearts zoals in Londen 2012. „De deelnemers zijn geen revalidanten. Het zijn gewoon sporters die een arm of been missen, of een andere beperking hebben.” De sporten werden onderling verdeeld en zo richtte hij zich vooral op baanwielrennen, zwemmen, atletiek en tennis. „Zoveel gouden medailles, dat was prachtig. Die van tennisster Jiske Griffioen bijvoorbeeld: ze stond altijd in de schaduw van Esther Vergeer en is inmiddels dertig-plus, dit was misschien haar enige kans op goud. Ze had het zwaar, vooral in de halve finale, maar toonde zich een echte vechter. Een prachtige sportemotie, en niet omdat zij in een rolstoel zit. Omdat het gewoon een goede prestatie is, het beste uit jezelf weten te halen.”

De 38-jarige Moen is vier jaar geleden bewust door chef de mission Maurits Hendriks bij ’Team NL’ gehaald, samen met Van den Hoogenband. „Cees-Rein is zeer ervaren en mijn rol is die van verbeterarts, ik kijk naar innovatie. Maar ondanks het feit dat hij al zoveel jaren meeloopt, staat Cees-Rein vanaf het begin open voor nieuwe ideeën. We hebben vertrouwen in elkaar.”

Inmiddels is het vizier van het medisch team alweer gericht op de Winterspelen van 2018 in Pyeongchang en de Zomerspelen van Tokio 2020, naast allerlei andere evenementen. „Er is al veel verbeterd”, constateert Moen. „Er wordt meer samengewerkt tussen bonden, ervaringen worden gedeeld. En de logistiek is beter, op de vier à vijf plekken in Nederland waar veel gesport wordt, zijn nu ook alle medische voorzieningen. De volgende stap is om nóg dichter op de sporters te zitten en mee te denken. We moeten aan de badrand, bij de boksring of langs de wielerbaan aanwezig zijn tijdens trainingen. Niet om de wijsneus uit te hangen, maar om advies te geven. Het moet een samenspel zijn tussen sporter, coach en arts om tot de beste prestatie te komen.”

Bron: Gooi- en Eemlander

Deel deze pagina