Dit is een kopie van het artikel “Longmedicijnen moeten worden verlost van ‘dopingzweem’ zeggen topsportartsen”, door Enzo van Steenbergen en Danielle Pinedo uit NRC Handelsblad d.d. 9 februari 2021.

Longmedicijnen moeten worden verlost van ‘dopingzweem’ zeggen topsportartsen

Interview in NRC Handelsblad

De longen van topsporters hebben te lijden onder de grote inspanningen. Oud-schaatser Douwe de Vries en artsen pleiten voor meer openheid over longmedicatie. „Het is een beroepsziekte.”

Douwe de Vries hangt verwachtingsvol achterover. „Hebben jullie wel eens van het 1.500-meter-kuchje gehoord? Je schaatst zó ver in het rood dat je helemaal verzuurd bent. De lucht is koud, je vergt het uiterste van je longen. Na de streep heb je een bloedsmaak in je mond. Je kan niet meer volledig inademen zonder in een hoestbui te geraken.”

Het hoort bij topsport, zegt de 38-jarige oud-schaatser van TVM en Team Jumbo-Visma: je zó inspannen dat je lichaam het bijna niet meer trekt. Hij dacht op dat soort momenten: die longen moeten maar even lijden. „Maar op een gegeven moment ging het niet meer. Door de combinatie van koude lucht en maximale inspanning had ik elk seizoen wel twee longontstekingen, met steeds drie weken herstel. Een keer waren mijn longen zó overprikkeld dat ik zeven weken niet kon sporten. Was dat nóg een paar keer gebeurd, dan was ik gestopt met schaatsen.”

Longmedicijnen moeten worden verlost van ‘dopingzweem’ zeggen topsportartsen

Foto door Marleen Stoel

De Vries voorkwam dat door zelf op zoek te gaan naar een oplossing, binnen de toegestane regels van de Dopingautoriteit. Een longarts schreef het middel Foster voor, vaak gebruikt door astma- en COPD-patiënten. Het verwijdt de luchtwegen en beschermt tegen prikkels die benauwdheid veroorzaken. „Zo kon ik tot mijn 37ste door blijven schaatsen”, zegt hij. „Eén keer per dag één tot twee pufjes en ik merkte dat mijn longen zich op de lange termijn beter hielden.”

Longmedicijnen zijn niet onomstreden in de topsport. Ze waren ooit verboden, maar tien jaar geleden besloot de internationale dopingautoriteit WADA dat het overgrote deel van de longmedicatie is toegestaan. In niet-extreme hoeveelheden – en gebruikt met een inhalator – zorgt het namelijk niet voor prestatieverbetering.

Toch kleeft er nog steeds een dopingstigma aan het gebruik. Dat is deels terug te voeren op de berichtgeving rond viervoudig Tourwinnaar Chris Froome. Die werd verdacht van dopinggebruik omdat hij te veel van het longmedicijn salbutamol had ingenomen. Hij werd betrapt op een te hoge concentratie tijdens de Vuelta van 2017 en pas een krap jaar daarna vrijgesproken van dopinggebruik. Uit de gemeten waarden kon niet onomstotelijk worden vastgesteld dat Froome bewust te veel van het middel had gebruikt.

Onterechte diagnoses

Een publicatie in de Volkskrant, in 2019, zette het gebruik van astmamedicijnen door topsporters ook in een kwaad daglicht. Onder de kop ‘puffen voor een podiumplek’ beschreef de krant hoe drie niet bij naam genoemde schaatsers tussen 2000 en 2010 astmamedicatie kregen voorgeschreven om makkelijker te kunnen ademen. Een longarts uit het Heerenveense ziekenhuis Tjongerschans zou tegen een van hen gezegd hebben: „Je hebt het niet nodig, maar we kunnen ervoor zorgen dat je het wel nodig hebt.”

Sportkoepel NOC-NSF erkende destijds bij monde van medisch directeur Cees-Rein van den Hoogenband dat een aantal longartsen rond 2008 buitenspel was gezet vanwege onterechte diagnoses. Hij drong aan op harde indicatie voor de medicatie. Zomaar een snufje hier of daar was niet de bedoeling.

Douwe de Vries, die vorig jaar stopte met schaatsen, noemt bewust de naam van het longmedicijn dat hij tijdens zijn carrière gebruikte. Hij wil daar niet geheimzinnig over doen, en vindt dat andere sporters er ook open over moeten kunnen zijn. Zonder die openheid zullen de verdachtmakingen altijd blijven, denkt hij.

De Vries wordt gesteund door het medische team van de Nederlandse olympiërs en de zes ervaren longartsen die het olympisch team begeleiden. „Longproblemen zijn een beroepsziekte in sporten waar forse luchtverplaatsing met koude lucht of chloor aan te pas komt”, zegt Maarten Moen, die als topsportarts vier olympische teams begeleidt. „Veel sporters gebruiken daarom medicijnen en hebben daarvoor een goede medische reden. We moeten daar niet meer schimmig over doen.”

Medisch directeur Van den Hoogenband staat nog altijd achter zijn reactie op het Volkskrant-artikel – artsen moeten volgens hem „niet te liberaal” zijn met het voorschrijven van medicijnen aan topsporters – maar in situaties als die van De Vries twijfelt hij niet. „Vergelijk het met de stoflongen van mijnwerkers”, zegt hij. „Toen deed ook niemand moeilijk over medicatie.”

Verschil per sport

De longproblematiek verschilt sterk per sport, zegt Moen. Hij kan uit privacyoverwegingen geen namen noemen, maar duidelijk is wel, zegt hij, dat bijvoorbeeld waterpoloërs meer last hebben van hun longen dan hippische sporters. Bij dat soort intensieve sporten, waarbij luchtverplaatsing een grote rol speelt, kan 30 tot 70 procent van de atleten last hebben van longproblemen die specifiek door de sport veroorzaakt worden, zegt Moen.

Die aantallen stroken met wetenschappelijk onderzoek naar ‘beroepsmatige’ longziekte onder atleten. In een grote studie in een gerenommeerd vakblad concludeerden onderzoekers van de universiteiten van Pennsylvania en North Carolina eind vorig jaar dat gemiddeld 23 procent van de atleten lijdt aan longaandoeningen die worden veroorzaakt door hun sport. Bij olympische atleten zou het gaan om de 30 tot 70 procent die ook Moen noemt – met zwemmen, schaatsen en wielrennen als uitschieters. Veel van die sporters, ook in het Nederlandse olympische team, krijgen longmedicijnen voorgeschreven om de negatieve effecten te onderdrukken. Geen probleem, vindt NOC-NSF, want het Wereldantidopingagentschap (WADA) oordeelt dat longmedicatie over het algemeen niet voor betere prestaties zorgt. Wetenschappelijk onderzoek ondersteunt die stellingname.

Voor iemand als Douwe de Vries maakt die zienswijze het makkelijker om over zijn medicijngebruik te praten. En dat is een opluchting, na jaren van voorzichtigheid. Als schaatser nam hij nooit een ‘pufje’ voor het oog van de camera, vertelt hij. Omdat hij dat net zo goed in de beslotenheid van zijn hotelkamer kon doen, maar ook omdat hij wist dat collega-schaatsers daar verkeerde conclusies aan konden verbinden: dat doet hij om harder te kunnen rijden. „Uit die zweem van verdachtmaking zou longmedicatie weg moeten”, vindt hij.

Heen-en-weergeslinger

Dat longmedicatie omstreden is, is niet verwonderlijk, zegt Moen, als je bedenkt hoe vaak het beleid is veranderd in de afgelopen halve eeuw. „Bij de Olympische Spelen van München in 1972 was longmedicatie verboden. Later mocht het weer wel en weer later alleen als een professor in de longgeneeskunde een briefje ondertekende.” Dat heen-en-weergeslinger maakt dat sportartsen en atleten „een erfenis uit het verleden” meetorsen, zegt Moen.

Bovendien bestaat er zoiets als verboden longmedicatie voor sporters. Maar die wordt er – als het goed is – uitgehaald bij dopingcontroles. Ook te hoge concentraties van niet-verboden stoffen zijn door dopingcontroleurs op te sporen. Op die manier is wielrenner Chris Froome in 2017 betrapt – tijdens een reguliere controle. Er zijn dus noodzakelijke vormen van longmedicijnen én middelen voor valsspelers.

Ook al zijn de WADA-richtlijnen duidelijk en is misbruik goed op te sporen, nog altijd blijkt het voor niet-medici lastig om ‘goed’ en ‘kwaad’ van elkaar te scheiden. Moen hoopt, door er openlijk over te praten, dat sporters over een paar jaar verlost zijn van de „onterechte negatieve ballast” die nog altijd rond niet-verboden longmedicijnen hangt.

Arent Jan Michels, longarts van het Geldropse St. Annaziekenhuis en een van de zes longarts-adviseurs van NOC-NSF, vindt ook dat de steeds veranderende opvattingen over longmedicijnen de acceptatie bemoeilijkt. Belangrijk om te weten, zegt hij, is dat topsporters het middel niet zomaar voorgeschreven krijgen. Een arts bepaalt vrij eenvoudig of een atleet écht longmedicatie nodig heeft of niet. „Je kunt dat met tal van testen uitzoeken. Pas daarna geef je een medische indicatie en schrijf je een recept uit.”

Michels en NOC-NSF zijn naar eigen zeggen ‘strikt in de leer’. Ze eisen medisch bewijs dat een sporter longmedicijnen nodig heeft, voordat ze die voorschrijven. Zoals vorige zomer vastgelegd in een richtlijn van NOC-NSF voor sportartsen.

Individuele artsen

Een probleem is dat de sportkoepel niet precies weet hoe individuele artsen, bijvoorbeeld die van commerciële teams of huisartsen, omgaan met het voorschrijven van longmedicijnen. Het kan dus nog steeds gebeuren dat sporters, buiten het zicht van NOC-NSF, zonder medische indicatie een longmedicijn krijgen voorgeschreven.

Longarts Michels erkent dat er „ingewikkelde situaties” kunnen ontstaan: als sporters van de ene naar de andere ploeg verhuizen waar de medische opvattingen anders kunnen zijn, of in landen actief zijn waar men het niet zo nauw neemt. „Het levert wel eens gedoe op”, zegt hij.

Moeten sporters het altijd wíllen, hun lijf onderhouden met medicijnen? Zijn hun longen wel geschikt voor topsport als ze alleen met medicatie in goede conditie blijven? Douwe de Vries hoeft er niet lang over na te denken. „Dan kun je ook vraagtekens zetten bij vitamine C, of koolhydraten. Die gebruiken we ook om het lichaam in topconditie te krijgen. Hoe ver wil je dan gaan? Mogen mensen met suikerziekte niet sporten? Het is een lastige discussie.”

Maarten Moen: „Je kúnt natuurlijk als topsporter zeggen: goed, dan schaats ik geen lange afstanden meer, of geen marathons. Maar dan kom ik terug op die mijnwerker. Die verdient zijn brood nu eenmaal in die mijn. Dat geldt voor topsporters net zo goed: je wil meestal niet stoppen als je met hulp van medicijnen kunt doorgaan met het uitoefenen van je beroep. Vaak zien we dat de longklachten na afloop van de sportcarrière weer verdwijnen, dus kunnen sporters dan ook stoppen met de medicatie.”

Douwe de Vries: „Voor mij is het niets anders dan je lijf gezond houden. Daar is voor bepaalde topsporters iets meer voor nodig, juist omdat we zoiets extreems van ons lichaam vragen, in extreme omstandigheden. Als daar medicatie bij hoort die niet prestatiebevorderend is, maar je wel helpt. En als de medische noodzaak er ook is, dan moet je het gewoon doen.”

Deel deze pagina