Dit is een kopie van het artikel “Sporters fysiek en mentaal afknijpen, dat wil de nieuwe medische chef van de olympiërs niet meer zien”, door Enzo van Steenbergen uit NRC Handelsblad d.d. 2 januari 2022.
Artikel in NRC Handelsblad
Maarten Moen, chef-arts NOC-NSF en de nieuwe chef-arts van de olympische ploegen, wil sporters beter beschermen tegen blessures en ziekte. „We kijken niet alleen naar het eerstvolgende toernooi.”
Kapotte knieën. Enkels. Ruggen. Topsporters die steeds over de grens van hun fysieke mogelijkheden gaan en daarna weken geblesseerd zijn. Hun trainingsopbouw zien verdampen, zich terug moeten knokken. Maarten Moen (43), de nieuwe chef-arts van sportkoepel NOC-NSF, kan het moeilijk aanzien; mensen die hun lichaam kapotmaken, met de gedachte zichzelf tot grote prestaties te dwingen. En ondertussen soms de adviezen van hun arts afwijzen.
Nu hij ‘medisch prestatiemanager’ is geworden bij NOC-NSF, heeft Moen zich daarom een doel gesteld: hij wil sporters helpen om de grenzen van hun lichaam beter te leren kennen. Moen: „Nu is het nog te vaak zo dat de arts en de fysio worden gezien als degenen die aan de handrem trekken, terwijl sporter en coach dóór willen. Ik zeg: te veel van je lichaam eisen leidt tot slechtere prestaties op de lange termijn. Blessures en ziekten verminderen, daar zijn sporter en coach uiteindelijk ook het meest bij gebaat.”
Maarten Moen werkt al jaren in de medische staf van NOC-NSF. Hij was onder meer teamarts van de waterpoloploeg, de boksploeg, de volleybalsters en het hippische team. Hij is de opvolger van Cees-Rein van den Hoogenband, die onlangs met pensioen ging. Bij de Olympische Winterspelen van Beijing is hij in februari ook chef-arts van de Nederlandse equipe.
Hij weet: nu wordt naar hém gekeken in een crisissituatie: een (mogelijke) dopingaffaire, gedoe met Covid-besmettingen, rumoer over voedingssupplementen, lopende onderzoeken naar grensoverschrijdend gedrag. Zorgen van ploegartsen komen bij hem terecht, vragen van de media ook.
Ondertussen verwacht de leiding van NOC-NSF dat hij het niveau van de topsportgeneeskunde verder verhoogt. Die is in de afgelopen tien jaar al flink geprofessionaliseerd. Er kwamen experts op het gebied van mentaal welzijn, voeding, kracht en conditie. Als een sporter een hartprobleem heeft, staat nu direct de beste specialist van het land klaar.
U zegt: sporters moeten de arts niet zien als iemand die hen belemmert
„In de topsport leeft iedereen voor de beste prestaties, ook de artsen. Alleen: onze rol is ook de bescherming van de sporter. We kijken niet alleen naar het eerstvolgende toernooi, maar ook naar de komende jaren en zelfs tot na het sportpensioen. Sporters moeten begrijpen dat we niet tegen hen zijn. We willen allebei zorgen voor zoveel mogelijk gezonde trainingsuren. Daar heeft iedereen baat bij, op de korte én de lange termijn.”
Wat kan er beter?
„Ik vind dat we nog meer kennis moeten opbouwen over het herstellen van een blessure. We moeten alle nieuwe foefjes en technieken kennen. Elke week, elke maand komen er wetenschappelijke publicaties uit over sportblessures. De sporters mogen van ons verwachten dat we die kennen. Daardoor kunnen we ook steeds op zoek naar nieuwe vormen van behandeling. We hoeven niet altijd te wachten tot een medicijn wereldwijd is doorgebroken. Al moet je natuurlijk niet zó graag vooruit willen dat je de veiligheid negeert. Het moet geen voodoo worden.”
U zegt ook: we moeten soms aan de rem trekken bij sporters zodat ze zich niet blesseren.
„Ideaal zou zijn als je met iedere sporter een individueel risicoprofiel kunt opstellen. Zijn er factoren waardoor een bepaalde blessure steeds terugkomt? Is de ene midvoor bij waterpolo gevoeliger voor een schouderblessure dan de ander? En treedt die blessure steeds op na een bepaalde trainingsoefening? In hoeverre speelt het een rol of die sporter zich mentaal energiek voelt? Je wil zo gedetailleerd mogelijk weten welke risico’s een individuele sporter loopt – data helpen daar ook bij. We doen dit nu ook al in sommige sporten, maar het kan beter en gerichter. Met al die kennis kun je, samen met sporter en coaches, de trainings- en wedstrijdbelasting aanpassen.”
Sporters zijn nu eenmaal gewend om soms te veel van hun lichaam te vragen?
„Dat zal mooie discussies opleveren. Als je te veel van je lichaam vraagt, is het niet logisch dat je goed blijft presteren op de lange termijn. Mijn inschatting is dat er 20 tot 30 procent winst te behalen is in trainingsuren.”
Dan nog: soms botst de topsportmentaliteit met de fysieke blik. Denk aan Sven Kramer, die al jaren schaatst met ernstige rugproblemen.
„Mijn ervaring is – zonder op Sven Kramer in te gaan – dat je er samen altijd uitkomt. Zolang je het gesprek maar open voert. Iedereen snapt: als je enorm pusht, dan heb je daar later last van. Het is mijn taak om een realistisch scenario te schetsen: als je dit doet, dan is je carrière misschien sneller voorbij. Of: dan kun je na je carrière problemen krijgen. Het medische personeel kan die risico’s vaak het beste schetsen.”
Maar wie neemt de beslissing?
„De sporter heeft veel zeggingskracht. Al zijn er situaties dat je als arts op je strepen gaat staan. Als je ziet dat er een gevaar is voor het hart, dan is dat een no go. Maar over het algemeen pleit ik ervoor om sterker samen op te trekken.”
In het verleden is de samenwerking tussen de medische staf van NOC-NSF en individuele teamartsen weleens lastig geweest. Enkele jaren geleden schreven topsportartsen soms onnodig het schildkliermedicijn Thyrax voor, tot groot ongenoegen van uw voorganger Cees-Rein van den Hoogenband.
„Ook daarom is het belangrijk om goed contact te hebben. Ik wil weten wat er speelt. Dat we samen vaststellen: hebben we het over een probleem? En áls dat zo mocht zijn, dan duiken we er scherp op. Met elkaar. Ik ben heel erg van het de-escaleren. De vuist op tafel past niet goed bij mij. Het is ook vaak niet nodig, omdat de banden tussen onze medische staf en de teamartsen nu sterk zijn.”
Uw voorganger heeft weleens een dopingbiecht van een actieve sporter verzwegen. Hoe zou u daarmee omgaan?
„Ik werk nu vijftien jaar in de topsport en ik heb dat nog nooit meegemaakt.”
Toch is het van belang om uw standpunt te kennen, nu u de hoogste medische man bent bij NOC-NSF.
„We willen met onze medische staf zo transparant mogelijk zijn. Ik zal vertellen hoe ik het aanpak als een sporter bij me komt met een vraag over doping. Dan zou ik eerst vragen waarom dat überhaupt een onderwerp is. Wat is het doel? Sterker worden, sneller herstellen? Aan die doelen kunnen we ook op andere manieren werken. Met een dieet, legale voedingssuplementen of specifieke trainingsarbeid bijvoorbeeld. Mijn methode is: op inhoud ontmoedigen. De risico’s schetsen, de gezondheidsrisico’s ook. Sporters zijn daar gevoelig voor. Er zullen altijd sporters zijn die het per se willen. Nou, dan moeten ze niet bij mij zijn. Onze gedragsregels zijn helder: we werken er nooit aan mee. Dan moeten ze maar googelen of naar Kazachstan.”
En de sporter die dopinggebruik toegeeft?
„Je zit dan echt in een lastig parket als arts. Je hebt nu eenmaal te maken met je beroepsgeheim. Juristen hebben dat weleens uitgezocht. Het beroepsgeheim weegt in dat geval zwaarder dan de meldplicht. Maar goed, ik heb het dus nooit meegemaakt en hoop dat dat zo blijft.”
Er zijn veel onthullingen geweest over grensoverschrijdend gedrag in de topsport, er lopen ook diverse onderzoeken. Heeft uw medische staf een rol in het voorkomen van dit soort problemen?
„Je hebt er niets aan om iemand fysiek en mentaal helemaal af te knijpen. Dat is niet logisch voor de gezondheid en dus voor de prestaties van de sporter. Het voorkomen van dit soort problemen hoort bij goede preventieve zorg. Dat past precies in het model dat ik voor ogen heb, dat van het creëren van zoveel mogelijk gezonde trainingsuren. De sporter die fysiek of mentaal te ver wordt gedwongen, zal die uren niet kunnen maken.”
Gezonde trainingsuren, die uitdrukking komt steeds terug.
„De Amerikaanse president George W. Bush had bepaalde zinnetjes die hij heel vaak herhaalde. Simpel en concreet, om de boodschap duidelijk over te brengen. Dat zal ik ook doen met deze boodschap. Zo min mogelijk trainingsverlies. Dat wil iedereen en daar gaan we met z’n allen winst behalen. Daar ben ik van overtuigd.”